Datum mondelinge uitspraak: 6 oktober 2022 (onder voorbehoud van vergissingen en verschrijvingen)
Plaats uitspraak: ‘s Gravenpolder
Bindend Advies.
In het geschil tussen:
Adrie
te Baarland
ten deze bijgestaan door zijn vriendin An
hierna te noemen: Adrie,
en
Martijn en Miriam
te Baarland
hierna te noemen: Martijn en Mirjam
alsmede als tussenkomende partij:
Dennis
te Baarland
hierna te noemen: Dennis,
gegeven door mr. F.M.Visser
(Schriftelijke uitwerking ex artikel 14 lid 4 Reglement)
De procedure.
Partijen zijn schriftelijk overeengekomen dit geschil door middel van een bindend advies op basis van het ‘Reglement Bindend Advies Mr. Frank Visser doet uitspraak’ editie mei 2022 te doen beslechten.
De vordering van Adrie is opgenomen in de bindend advies overeenkomst. Daarin is ook een tegenvordering van Martijn en Mirjam opgenomen. Dennis is in deze procedure als eigen belanghebbende tussengekomen. Hij heeft verklaard zich te conformeren aan de in deze zaak door mr. Frank Visser te geven uitspraak, voor zover deze hem aangaat.
Mr. Frank Visser heeft kennisgenomen van alle door partijen overgelegde stukken.
Het geschil is behandeld op de hoorzitting van 6 oktober 2022, welke is gehouden te ’s Gravenpolder.
Partijen zijn behoorlijk opgeroepen voor de hoorzitting.
Voorafgaande daaraan heeft mr. Frank Visser zich begeven naar het in deze procedure bedoelde pad en heeft hij deze in het bijzijn van partijen bezichtigd. Daarbij is assistentie verleend door Viktor Brand. De relevante kadastrale erfgrens is gereconstrueerd door landmeter Martin Visser van Kadasterdata. De landmeter heeft tijdens het locatiebezoek mondeling verslag uitgebracht.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld op- en aanmerkingen te maken.
Partijen zijn op de hoorzitting verschenen en hebben hun standpunten toegelicht. Bij die gelegenheid zijn twee vorderingen ingetrokken, omdat het daaraan ten grondslag liggende probleem inmiddels was opgelost.
Hierna is mondeling uitspraak gedaan.
De vorderingen.
Adrie vordert, zoals dit door de bindende adviseur is begrepen en na vermindering van eis:
Martijn en Mirjam vorderen, zoals dit door de bindende adviseur is begrepen:
Dennis vordert, zoals dit door de bindende adviseur is begrepen:
een onbelemmerde doorgang via de brandgang te voet en met een klein voertuig, zoals een rolstoel.
Het conflict (artikel 14 lid 2 van het reglement).
Het conflict dat partijen verdeeld houdt laat zich kort samengevat als volgt omschrijven.
Partijen zijn ieder eigenaar van een perceel grond met woningen en andere aanhorigheden, gelegen aan X te Baarland. Tussen de woningen van Adrie en Martijn en Mirjam loopt een pad, dat deels tot het perceel van Adrie en deels tot het perceel van Martijn en Mirjam behoort. Zij moeten elkaar daar over en weer overpad verlenen. Adrie moet daarover tevens aan Dennis overpad verlenen. Tussen partijen is een geschil gerezen over de breedte van dat pad, dit in verband met daarlangs geplaatste schuttingen en een schuur. Daarover wensen zij een bindende beslissing.
Voorts stellen Martijn en Mirjam zich op het standpunt dat het recht van overpad ten behoeve van Adrie zijn nut heeft verloren omdat deze zijn tuin ook op andere wijze kan betreden. Daarom wensen Martijn en Mirjam dat het recht van overpad ten behoeve van Adrie wordt opgeheven.
Verder is een geschil gerezen over het keren van motorrijwielen door Martijn en Mirjam over de oprit van Adrie.
Tenslotte klagen Martijn en Mirjam erover dat Adrie de afwatering van zijn perceel niet op orde heeft waardoor de oprit van Martijn en Mirjam geregeld blank staat.
Beoordeling van het geschil.
Vaststaande feiten
Kadastrale grensreconstructie
Uit de kadastrale reconstructie is gebleken, dat de erfgrens tussen de percelen van Adrie en Martijn en Mirjam tussen de opritten door zich voortzet over het pad en wel op gemiddeld 45 centimeter vanaf de schutting van Adrie en op gemiddeld 33 centimeter vanaf de schutting van Martijn en Mirjam
Inhoudelijke beoordeling van het conflict
Overpad breedte.
Tussen Adrie en Martijn en Mirjam is in geschil of het in deze procedure bedoelde pad, gelet op de daarlangs lopende schuttingen en schuur, nog wel voldoende breed is om te voldoen aan de over en weer gevestigde erfdienstbaarheid van voetpad en zo nee, wie dan ruimte moet maken.
In de akte, waarin de in deze procedure bedoelde erfdienstbaarheid is gevestigd, is geen minimum breedte vastgelegd. In die akte is slechts opgenomen het recht ‘om te voet, met een rijwiel, kinderwagen, kruiwagen of ander dergelijk klein voertuig te komen en te gaan van en naar de X te Baarland.’ Hieruit volgt dat sprake moet zijn van een vrije doorgang over het pad, die voldoende breed is om daar met bijvoorbeeld een fiets aan de hand, een kruiwagen of een rolstoel zonder al te veel moeite doorheen te lopen. Naar mijn oordeel voldoet de thans bestaande situatie, waar de doorgang gemiddeld slechts 78 centimeter breed is, niet aan dat vereiste. Gebruikelijk is in gevallen als deze een pad van minimaal 90 centimeter breed.
Voldoende aannemelijk is geworden, dat het pad bij het vestigen van de erfdienstbaarheid inderdaad 90 centimeter breed was, met de erfgrens in het midden. Dat vermoeden grond ik op de situatie, verderop in de straat, waar dat pad nog altijd 3 stoeptegels van 30 centimeter breed is en verder op wat daarover tijdens de hoorzitting is gebleken. Omdat de erfgrens in het pad van partijen nog altijd op ongeveer 45 centimeter van de schutting en schuur van Adrie is gelegen, maar op slechts op 33 centimeter van de schutting van Martijn en Mirjam, kan het dan eigenlijk niet anders dan dat de schutting van Martijn en Mirjam thans te ver op het pad staat. Dat zij de huidige schutting mogelijk op dezelfde plek hebben geplaatst als de schutting, die zij bij hun eigendomsverkrijging hebben aangetroffen, kan daaraan niet afdoen. Van verjaring is geen sprake.
Het voorgaande leidt tot de slotsom, dat Martijn en Mirjam hun schutting dusdanig moeten terugplaatsen, dat het over de volle lengte weer minimaal 90 centimeter breed is, zoals hierna nader te bepalen.
Opheffing erfdienstbaarheid.
Ingevolge artikel 5:79 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter, op vordering van de eigenaar van het dienende erf, een erfdienstbaarheid opheffen, indien de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening daarvan en het niet aannemelijk is dat de mogelijkheid van uitoefening of het redelijk belang daarbij zal terugkeren. De vraag die beantwoord moet worden is derhalve of Adrie bij het gebruik van het overpad (nog) een redelijk belang heeft. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, staat dit reeds aan opheffing van de erfdienstbaarheid in de weg. De belangen van de eigenaar van het dienend erf spelen daarbij geen rol, behoudens misbruik van bevoegdheid (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736).
Martijn en Mirjam vorderen inderdaad, dat de erfdienstbaarheid wordt opgeheven, omdat Adrie niet langer een redelijk belang zou hebben bij voortduring hiervan. Van opheffing op die grond in deze zaak kan echter geen sprake zijn, omdat Adrie naar mijn oordeel nog steeds een redelijk belang heeft bij handhaving daarvan. Om te beginnen is onweersproken dat hij in elk geval af en toe van dat pad gebruik maakt om zijn achtertuin te bereiken en verder moet hij over (zijn deel van) dat pad overpad verlenen aan Dennis, waarover hierna meer.
Overpad ten behoeve van Dennis.
Voor wat betreft het aan Dennis toekomende recht van overpad moet onmiddellijk worden aangetekend, dat hij slechts recht van voetpad heeft over dat deel van het pad, dat eigendom is van Adrie. Martijn en Mirjam hebben dienaangaande dus geen enkele verplichting richting Dennis.
Nadat Martijn en Mirjam echter hadden laten blijken er geen moeite mee te hebben dat Dennis en de zijnen ook over hun deel van het pad blijven gaan, zolang zij en Dennis daar wonen (persoonlijk recht) en het pad na de hiervoor bedoelde aanpassing 90 centimeter breed zal zijn, heeft Dennis laten weten daar in het kader van de onderhavige zaak genoegen mee te nemen. Martijn en Mirjam mogen wel aan die toezegging worden gehouden, zoals hierna te bepalen.
Afwatering.
Dat hemelwater vanaf de oprit van Adrie afloopt op het perceel van Martijn en Mirjam is niet onrechtmatig. Het betreft een natuurlijke waterafloop, die buren van elkaar te dulden hebben (artikel 5:38 van het Burgerlijk Wetboek).
Wat echter niet mag, is dat Adrie water en/of afval vanaf zijn perceel op dat van Martijn en Mirjam spuit en vervolgens laat liggen. Dat mag hij niet meer doen.
Keren van motoren.
In beginsel hoeft Adrie niet te dulden, dat Martijn en Mirjam tegen zijn zin gebruik maken van zijn oprit. Maar als deze buren bij het keren van hun motorrijwielen die, niet door een hekwerk of iets dergelijks afgescheiden, oprit van Adrie even passeren, zonder dat daarbij enige (kans op) schade of hinder wordt veroorzaakt, valt niet goed in te zien welk redelijk belang Adrie zou kunnen hebben bij het verbieden daarvan. Nu een dergelijk redelijk belang niet is gebleken, moet het gevraagde verbod worden afgewezen.
Eindoverweging
Op grond van het voorgaande ben ik van oordeel, dat als volgt moet worden beslist.
B E S L I S S I N G
Voor wat betreft Adrie en Martijn en Mirjam
Voor wat betreft Dennis.
Het over en weer mogelijk meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit bindend advies is gegeven door mr. F.M.Visser als bindend adviseur en mondeling uitgesproken te ’s Gravenpolder op 6 oktober 2022.