Datum mondelinge uitspraak: 9 februari 2022 (onder voorbehoud van vergissingen en verschrijvingen)
Plaats uitspraak: Steenwijk
Bindend Advies.
In het geschil tussen:
wonende te Steenwijk,
verder te noemen: Jacqueline,
als eisers,
en
wonende te Witte Paarden,
ten deze bijgestaan door hun schoonzoon: Govert,
verder te noemen: Jan,
als verweerders,
gegeven door mr. F.M.Visser.
(Schriftelijke uitwerking ex artikel 14 lid 4 Reglement)
De procedure.
Partijen zijn schriftelijk overeengekomen dit geschil door middel van een bindend advies op basis van het ‘Reglement Bindend Advies Mr. Frank Visser doet uitspraak’, editie januari 2021, te doen beslechten.
De vordering van Jacqueline is opgenomen in de bindend advies overeenkomst. Daarin is ook een tegenvordering van Jan opgenomen.
Mr. Frank Visser heeft kennis genomen van alle door partijen overgelegde stukken.
Het geschil is behandeld op de hoorzitting van 9 februari 2022, welke is gehouden te Steenwijk.
Partijen zijn behoorlijk opgeroepen voor de hoorzitting.
Voorafgaande daaraan heeft mr. Frank Visser zich begeven naar de in deze procedure bedoelde percelen en kerkje en heeft hij deze in het bijzijn van partijen bezichtigd. De kadastrale erfgrens tussen beide percelen is door het kadaster gereconstrueerd (landmeter M. Slomp). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld op- en aanmerkingen te maken.
Partijen zijn op de hoorzitting verschenen en hebben hun standpunten toegelicht.
De landmeter van het kadaster heeft mondeling verslag uitgebracht.
Hierna is mondeling uitspraak gedaan.
Summiere omschrijving van het conflict (artikel 14 lid 2 van het reglement ).
Jan is eigenaar van een perceel grond met daarop een woonhuis, schuren en aanhorigheden, staande en gelegen aan de Witte Paarden 9 te Witte Paarden, kadastraal bekend gemeente Steenwijkerwold, sectie X, nummer X. Jacqueline is eigenaar van een naastgelegen perceel grond met daarop een kerkkapel, staande en gelegen aan de X te Witte Paarden, kadastraal bekend gemeente Steenwijkerwold, sectie X, nummer X. Laatstgenoemd perceel van Jacqueline wordt aan drie zijden omsloten door het perceel van Jan.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de ramen van de kerkkapel, die volgens Jan te dicht op de erfgrens zijn aangebracht en verder over de precieze loop van de erfgrens.
Een door Jacqueline aangebracht, als erfafscheiding bedoeld, zwart stalen hekwerk, is door Jan in dat verband tegen de zin van Jacqueline verwijderd, samen met enige bestrating. Dat verwijderde hekwerk is door Jan op zijn eigen perceel opgeslagen en tot op heden niet teruggegeven.
Jan op zijn beurt heeft ter afscheiding van zijn perceel, tegen de zin van Jacqueline, hoge hekken rondom het perceel van Jacqueline geplaatst, aan de zuidzijde ongeveer 1.80 meter hoog en voorzien van een ondoorzichtig zeil en aan de noord- en westzijde ongeveer 2.00 meter hoog, vooralsnog doorzichtig.
Partijen willen, in de kern beiden, dat de juiste erfgrens wordt vastgesteld, dat het geschil over de ramen wordt opgelost en dat duidelijkheid wordt geschapen over de juiste afbakening van de erfgrens.
Vordering van Jacqueline:
Jacqueline vordert kort gezegd:
Vordering van Jan:
Jan eist kort gezegd:
Beoordeling van het geschil.
Vaststaande feiten
Verslag van de landmeter
De landmeter heeft, kort samengevat, de eerder in opdracht van Jan uitgevoerde grensreconstructie bevestigd. Daartegen zijn geen, althans geen steekhoudende argumenten (meer) ingebracht.
Inhoudelijke beoordeling van het conflict
De erfgrens.
Voorop gesteld moet worden, dat de door het kadaster uitgevoerde kadastrale grensreconstructie de werkelijk eigendomsverhoudingen weergeeft. Iets anders is ook niet aangevoerd.
Hekwerken en bestrating.
Zoals hiervoor al vastgesteld, staat het door Jan geplaatste hekwerk aan de zuidzijde van het perceel van Jacqueline, geheel op zijn eigen grond. Ook het door Jacqueline aan die kant geplaatste zwarte stalen hek, staat op haar eigen grond.
Verder is voldoende gebleken, dat het door Jacqueline aan de noord- en westzijde van haar perceel geplaatste zwarte hek inderdaad over de erfgrens en dus op het perceel van Jan stond. Dat geldt ook voor de door haar gelegde, aansluitende bestrating. Dat was onrechtmatig ten opzichte van Jan, die daartegen, juridisch terecht bezwaar heeft gemaakt. Dat Jacqueline in deze wellicht te goeder trouw is afgegaan op de veronderstelde landmeetkundige competentie van de gemeente en/of haar timmerman, doet daaraan niet af.
Dat betekent echter niet, dat het Jan daarom vrijstond om op zijn beurt, buiten de rechter om, een einde te maken aan deze onrechtmatige situatie. Hier niet ter zake doende uitzonderingen daargelaten, is eigenrichting (voor eigen rechter spelen) in ons recht immers niet toegestaan. Dat Jan dit toch heeft gedaan, levert dus ook een onrechtmatige daad op, dit keer ten opzichte van Jacqueline. Dit temeer, nu hij niet alleen het zwarte stalen hekwerk en bestrating heeft verwijderd, maar dat verwijderde hekwerk vervolgens heeft meegenomen en dit niet, althans niet zonder voorwaarden, wilde teruggeven. Jan is verder in de fout gegaan door weer, zonder enig vooroverleg, een hekwerk van ongeveer 2.00 meter hoog (vrijwel) op de erfgrens te plaatsen. Voor het plaatsen van een dergelijk hekwerk op de erfgrens is immers in beginsel medewerking nodig van de eigenaar van het aangrenzende perceel, en als die uitblijft, is het de rechter die desnoods de knoop moet doorhakken. Tenslotte mag niet onvermeld blijven dat het met een tuinslang proberen te ondermijnen van het zwarte stalen hek, uiteraard ook onrechtmatig was.
Zo bezien, zaten beide partijen fout. Hoe nu verder?
Naar mijn oordeel vraagt deze zaak om een praktische oplossing, die zoveel mogelijk recht doet aan de kern van de zaak, en die kern is, dat Jan meer dan 20 jaar lang geen enkele moeite had met de bestaande situatie: te weten een door zijn perceel ingeklemd kerkperceeltje, met een open erfafscheiding van geringe hoogte. Die situatie werd er alleen maar mooier op, toen het vervallen kerkje werd gerestaureerd en het bestaande lage hek werd vervangen door een prachtig nieuw exemplaar.
Weliswaar ging Jacqueline in de fout, door dat nieuwe hek verkeerd te plaatsen, maar dat kon en kan nog steeds eenvoudig worden gecorrigeerd en rechtvaardigt niet het vervolgens inklemmen van het kerkperceel met foeilelijke hoge hekwerken door Jan. Daardoor wordt zonder enig redelijk belang hinder toegebracht aan Jacqueline en wordt de prachtige uitstraling van het gerestaureerde kerkje met mooi zwart stalen hek, in belangrijke mate tenietgedaan. Het beroep van Jan op privacy wordt door mij als onwaarachtig aangemerkt. Van enige serieus te nemen aantasting van zijn persoonlijke levenssfeer is geen sprake, en niet valt in te zien, waarom dat meer dan twintig jaar geen probleem bleek te zijn. Naar mijn overtuiging, is het plaatsen van die hoge hekken door Jan geheel, dan wel in overwegende mate ingegeven door rancune jegens Jacqueline, waardoor dit het karakter van misbruik van recht heeft gekregen, zoals bedoeld in artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek.
Op grond van de mij in artikel 14 lid 3 van het reglement gegeven bevoegdheid, acht ik het daarom redelijk, dat de situatie ter plaatse zoveel mogelijk wordt teruggebracht in de oude toestand.
Om te beginnen betekent dit, dat Jan alle hekwerken, die hij aan de zuid-, noord- en westkant rondom het perceel van Jacqueline heeft geplaatst, binnen twee maanden na vandaag blijvend moet verwijderen, waarna hij de door hem op zijn perceel opgeslagen, aan Jacqueline toebehorende, zwarte stalen hekdelen, binnen drie dagen daarna netjes en zonder schade toe te brengen op het perceel van Jacqueline moet terugleggen. Niet valt in te zien, waarom Jacqueline daarvoor zou moeten betalen.
Vervolgens moet Jacqueline dat zwarte hek binnen twee maanden nadat het is teruggegeven, op de door het kadaster gereconstrueerde erfgrens plaatsen, dan wel daarbinnen, op eigen grond. Omdat Jacqueline dat stalen hek aanvankelijk zelf verkeerd had neergezet, ligt het voor de hand dat zij de kosten van het alsnog goed neerzetten van dat hek zelf draagt. Dat geldt ook voor het mogelijk nog noodzakelijke herstel van het straatwerk aan haar kant van de gereconstrueerde erfgrens.
Ramen.
Alle ramen in het kerkje (behalve de bovenlichten, die hier verder onbesproken blijven) bieden een rechtstreeks uitzicht op het perceel van Jan, zeker nadat alle door Jan neergezette hekwerken zijn verwijderd. Ik heb opgemeten, dat al deze ramen bovendien binnen twee meter van de erfgrens zijn aangebracht. Jan heeft gelijk, waar hij aangeeft dat dit in beginsel in strijd is met de wet (artikel 5:50 van het burgerlijk wetboek). Dat zou anders zijn, als deze ramen waren voorzien van (blijvend) vaststaande en ondoorzichtige vensters, zoals bedoeld in artikel 5:51 van het burgerlijk wetboek.
Op het zolderraam na, zijn alle vensters in het kerkje voorzien van doorzichtig vensterglas. Dat levert dus inderdaad een onrechtmatige toestand op. Echter, voldoende aannemelijk is geworden, dat deze onrechtmatige toestand al meer dan twintig jaar bestaat, zodat het recht om op die grond te eisen dat deze vensters alsnog worden geblindeerd, verjaard is.
Alle vensters in het kerkje kunnen worden geopend. Ook dat levert een onrechtmatige toestand op. Anders dan met het vensterglas, is deze onrechtmatige toestand echter niet verjaard. Voldoende gebleken is immers, dat deze vensters vroeger niet open konden en dat daaraan pas ongeveer toen jaar geleden verandering is gebracht. Dat is dus niet verjaard, wat betekent dat Jacqueline die vensters blijvend moet vastzetten. Dat dit problemen oplevert met de ventilatie kan daaraan niet afdoen, al was het maar dat het Jacqueline vrijstaat om luchtopeningen te maken. Dat vastzetten van al deze vensters moet binnen twee maanden na vandaag gebeuren.
Schadevergoeding.
Beide partijen hebben in deze zaak fouten gemaakt. In zoverre is het daarom redelijk dat zij, tenzij anders vermeld, daarvan de financiële gevolgen zelf dragen. Voor het toekennen van een schadevergoeding van € 4.000,–, zoals door Jan gevorderd, bestaat dan ook geen grond.
Dat ligt alleen anders voor de door Jan gemaakte kosten, verbonden aan de het inschakelen van het kadaster. Nu Jacqueline, zoals achteraf is gebleken, onrechtmatig over de erfgrens is gaan bouwen, is zij op grond van het bepaalde in artikel 6:162 van het burgerlijk wetboek schadeplichtig geworden. Jan kon uiteindelijk niet anders meer dan het kadaster inschakelen. De door Jan gemaakte kosten voor de in zijn opdracht uitgevoerde kadastrale werkzaamheden, zijn dan ook aan te merken als vermogensschade, zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b. en c. van het burgerlijk wetboek. Deze moeten daarom door Jacqueline worden vergoed tot een bedrag groot € 530,–.
Contactverbod.
Voor zover Jacqueline haar vordering strekkende tot het opleggen van een contactverbod al heeft willen handhaven, zie ik daarvoor geen goede grond. Van onrechtmatig lastigvallen is niet gebleken.
Eindoverweging
Op grond van het voorgaande ben ik van oordeel, dat als volgt moet worden beslist.
B E S L I S S I N G
Voor wat betreft de vordering en de tegenvordering.
Het over en weer meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit bindend advies is gegeven door mr. F.M. Visser als bindend adviseur en mondeling uitgesproken te Steenwijk op 9 februari 2022.
Deze schriftelijke uitwerking van het bindend advies is ondertekend door mr. Frank Visser als bindend adviseur en H.T. Walstra als secretaris op 14 februari 2022.